Hoofdstuk 33 Teksten

In dit hoofdstuk wordt besproken:
  • academisch schrijven
  • rapportage
  • teksten structuren
  • vorm.
Deze stof wordt behandeld in de volgende Open Universiteitscursus(sen):
  • Onderzoekspracticum cross-sectioneel onderzoek (PB0812)

33.1 Inleiding

Wetenschappelijke teksten op academisch niveau –zoals artikelen, hoofdstukken in tekstboeken, en mastertheses, bachelortheses en verslagen– verschillen op een aantal punten van andere teksten, en onderling van elkaar. In dit hoofdstuk worden deze verschillen en overeenkomsten besproken.

33.2 Academisch schrijven

Wetenschappelijke teksten zijn in de eerste plaats technische teksten. Waar artikelen in tijdschriften, op blogs, en soms in kranten voor een belangrijk deel worden geschreven om mensen te boeien, ligt de nadruk bij wetenschappelijke teksten op het zo bondig en accuraat mogelijk beschrijven van de betreffende studie of verhandeling. In deze alinea wordt uitgegaan van een tekst die een studie beschrijft, bijvoorbeeld een systematische review of een kwalitatieve of kwantitatieve empirische studie. De principes die hier uiteen worden gezet gelden echter ook voor andere typen teksten, zoals hoofdstukken in een tekstboek of theoretische teksten.

Het doel van een wetenschappelijke tekst is om de lezer zo goed mogelijk te informeren over de belangrijkste resultaten in een studie. Om dat goed te kunnen doen moet de schrijver ook over een hoop andere zaken vertellen. Voorbeelden hiervan zijn het vertellen over hoe de studie precies is uitgevoerd, wat de achtergrond van de studie is, waarom welke besluiten zijn genomen, en hoe die resultaten kunnen worden geïnterpreteerd.

Het is belangrijk om de goede toon te vinden. Enerzijds is wetenschappelijk onderzoek subjectief: de studies die mensen kiezen uit te voeren, de manier waarop ze dat doen, en hoe de data worden geanalyseerd en geïnterpreteerd zijn allemaal het gevolg van subjectieve, maar beredeneerde en onderbouwde keuzes. Anderzijds is een van de doelen van een wetenschappelijke werkwijze om die menselijke eigenschappen die objectiviteit in de weg staan zoveel mogelijk te minimaliseren, zodat de verwachtingen, uitgangspunten, en voorkeuren van de individuele onderzoeker de uitkomsten zo weinig mogelijk kleuren.

Deze erkenning van de onvermijdelijke subjectiviteit van wetenschappelijk onderzoek in combinatie met de systematische benadering om verstoring van de resultaten zoveel mogelijk tegen te gaan kan uitdagend zijn. Gelukkig zijn er een aantal concrete aanwijzingen die hierbij helpen.

Zo mag je niet zomaar een bewering doen in een wetenschappelijke tekst. Er zijn vier soorten beweringen in wetenschappelijke teksten.

33.2.1 Triviale waarheden

De eerste soort is een bewering van iets dat zo triviaal is dat er geen twijfel over bestaat. Er vallen minder beweringen in deze categorie dan je misschien zou denken. De stelling “gebrek aan lichaamsbeweging brengt gezondheidsrisico’s met zich mee” is een voorbeeld van een stelling waar discussie over is; er zijn goede redenen om aan te nemen dat dit niet waar is. Met een stelling als “gras is groen” zullen mensen vaak weinig moeite hebben, maar tegelijkertijd komt zo’n stelling in een tekst over de sociale wetenschappelijk natuurlijk zelden voor.

33.2.2 Onderbouwde beweringen

De tweede soort is een bewering die wordt onderbouwd met een verwijzing naar een of meerdere bronnen. Zulke bronnen zullen vaak systematische reviews, meta-analyses, of empirisch onderzoek zijn. Niet elke bron waar iets wordt beweerd geldt als geloofwaardige onderbouwing. Bij artikelen in tijdschriften, kranten, of op websites is er a priori geen reden om aan te nemen dat de schrijvers de wetenschappelijke methode volgen. Dit is veel aannemelijker voor artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Bronnen waar resultaten uit meerdere studies worden gesynthetiseerd leveren vaak sterkere evidentie dan een enkele studie: de resultaten uit een enkele studie zijn altijd zo sterk onderhevig aan toeval en contextuele factoren dat je er niet zonder meer vanuit kunt gaan dat ze overeind blijven bij replicatie.

33.2.3 Logisch afgeleid

De derde soort is een bewering die door middel van logica wordt afgeleid uit eerdere beweringen met deductie. Een bekend voorbeeld van deductie is het syllogisme: een toepassing van de setlogica waarbij deelnemerschap in sets gebruikt wordt om conclusies te trekken. Een voorbeeld hiervan wordt gevormd door de volgende drie stellingen:

  1. Alle kwalitatieve studies zijn empirische studies.
  2. Deze studie is een kwalitatieve studie.
  3. Deze studie is een empirische studie.

In dit geval zijn de eerste twee stellingen de premissen, die voor waar worden aangenomen; en de derde stelling wordt hieruit afgeleid, en is (als het syllogisme een geldige redenering is) dan noodzakelijkerwijs waar als de beide premissen waar zijn.

Een tweede bekend voorbeeld is de propositielogica: een soort taal waarin stellingen geformuleerd kunnen worden waarbij er een conclusie volgt uit de premissen. Er wordt vaak kort naar deze vorm verwezen met “als P, dan Q”. Een wat concreter voorbeeld hiervan is als volgt:

  1. Als een tekst wetenschappelijk is, moeten de uitspraken in die tekst worden onderbouwd.
  2. Dit verslag is een wetenschappelijke tekst.
  3. De uitspraken in dit verslag moeten worden onderbouwd.

Ook hier volgt de derde stelling uit de eerste twee. Bij logica geldt dat de premissen altijd ergens vandaan moeten komen: die moeten dus ofwel eerst zelf logisch zijn afgeleid uit andere beweringen, of ze moeten zelf tot een van de andere soorten beweringen behoren.

33.2.4 Rapportage

Het laatste type is rapportage van iets dat je hebt gedaan. Voorbeelden hiervan zijn de melding dat je in een studie koos voor nulhypothese significantietoetsing als benadering, welk significantieniveau je koos, hoe je deelnemers hebt geworven, welke analyses je hebt besloten te doen, of hoeveel deelnemers er tijdens je studie uitvielen. In deze categorie vallen dus enerzijds de beslissingen die je hebt genomen, en anderzijds de beschrijving van wat er gebeurde of van de data.

Bij het rapporteren van je beslissingen, geldt dat de onderliggende redenering ook beschreven en onderbouwd moet worden. Als je bijvoorbeeld kiest voor kwantitatief onderzoek in plaats van voor kwalitatief onderzoek, dan is daar een reden voor; als je kiest voor nulhypothese significantietoetsing in plaats van voor het achterwege laten van \(p\)-waarden en in plaats daarvan gebruiken van betrouwbaarheidsintervallen, dan is daar ook een reden voor; als je kiest om een significantieniveau (alfa) van \(.05\) te gebruiken in plaats van \(.01\) of \(.005\), dan is daar ook een reden voor (zie Maier & Lakens, 2021), en als je kiest voor een gegeven steekproefomvang ook (zie Lakens, 2021). Deze redenen kunnen overigens ook pragmatisch of zelfs politiek zijn, en in zulke gevallen is het beter om daar transparant en helder over te communiceren.

33.3 Teksten structureren

Teksten zijn meestal gestructureerd in secties. Voor empirische artikelen worden vaak (maar niet altijd, dus hier kun je altijd van afwijken) vier secties gebruikt die elk zijn onderverdeeld in paragrafen, die elk weer bestaan uit alinea’s van meerdere zinnen. Deze vier secties (inleiding, methode, resultaten, en discussie) worden in hoofdstuk Secties meer in detail besproken.

Echter, ook los van die secties geldt dat een tekst een gegeven structuur moet hebben. De meeste teksten volgen een glasloper-model. Ze starten breed, verengen dan naar de kern van de tekst, en verbreden dan weer naar het einde toe. In die structuur moet elke alinea op de plek staan waar die staat om een goede reden, en de inbedding van die alinea in het grotere verhaal moet duidelijk zijn. Hiervoor gebruik je bruggetjes.

Bruggetjes zijn verwijzingen die stukken tekst aan elkaar knopen. In deze alinea vormt bijvoorbeeld het woord ‘echter’ waar de alinea mee opent een bruggetje: specifiek wordt er een tegenstelling met het voorgaande gebruikt als kader voor deze alinea. Een ander voorbeeld is het woord “bijvoorbeeld”, dat in de vorige zin terugverwees naar de zin ervoor.

Als je een tekst schrijft, moet je doelbewust gebruik maken van bruggetjes. De bruggetjes vormen de houvast voor je lezer, dus deze zijn cruciaal om je tekst samenhang te geven. Het is daarom de moeite om een tekst in de laatste versie nog even zin voor zin door te lopen en steeds te bepalen of je voldoende bruggetjes gebruikt, en of die bruggetjes de structuur die je in gedachten hebt voldoende duidelijk aan de lezer communiceren.

33.3.1 Outline

Als je een tekst schrijft, gebruik je zulke bruggetjes om te zorgen dat de tekst een coherent geheel vormt. Dit vereist dat er een logische ‘flow’ in je tekst zit. Het componeren van die structuur is een vaardigheid die je leert door veel te oefenen. Een goede tip om hiermee te starten is om eerst de structuur met steekwoorden op papier te zetten. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld:

  1. COVID-19 ontstaat door SARS-CoV-2 en is gevaarlijk;
  2. SARS-CoV-2 verspreid zich via menselijk contact en dus menselijk gedrag;
  3. Menselijk gedrag kan worden veranderd met interventies;
  4. Ontwikkeling van effectieve interventies vereist dat bekend is op welke psychologische constructen ze zich moeten richten;
  5. Er bestaan allerlei theorieën over zulke constructen;
  6. Theorieën beschrijven;

Over zo’n zogenaamde ‘outline’ kun je dan makkelijker nadenken dan als elk puntje eenmaal is uitgebouwd tot een alinea (of meerdere alinea’s). Als je eenmaal een structuur hebt die goed loopt, start je met dat uitbouwen naar een of meerdere alinea’s. Je beschrijft het punt dan in meer detail en zorgt dat je elke bewering onderbouwt met literatuur.

33.4 Alles heeft een functie

Als je onderzoek doet lees je vaak tientallen of honderden artikelen. De verleiding kan groot zijn om alles wat je hier hebt geleerd ook te beschrijven in de tekst. Dit is echter fout. Je hebt die artikelen niet gelezen om vervolgens te etaleren wat je allemaal hebt gelezen: je hebt de artikelen gelezen om te leren wat er bekend is over een bepaald onderwerp en om een goed doordachte selectie te kunnen maken in de tekst.

Een manier om de kwaliteit van je tekst te borgen is om je steeds bij elke alinea, elke zin, en elk woord af te vragen wat de functie is. Als het goed is gebruik je elk woord met een reden: het vervult een rol in de zin. Elke zin vervult weer een rol in de alinea: er wordt iets ingeleid, uitgelegd, onderbouwd, of er wordt een verband gelegd. Elke alinea maakt dan weer een punt dat nodig is in de macrostructuur van je tekst.

Als je dus iets heel interessants hebt gelezen dat echter niet relevant is voor die macrostructuur, dan laat je het weg uit de tekst die je schrijft. Verwar dit overigens niet met “cherry-picking”: de onethische praktijk om onderzoek met uitkomsten die je betoog tegenspreken weg te laten. Onderzoeken die elkaar tegenspreken zijn juist belangrijk: dit betekent dat een van de twee groepen studies ernaast zit, of dat de verschillen in studie-opzet de verschillen in uitkomsten kunnen verklaren. Hier is dus juist waar mogelijke wetenschappelijke vooruitgang zit.

Als je echter een tekst schrijft over de effecten van het dagelijks wandelen op ervaren stress, en in je literatuuronderzoek een fascinerend artikel leest waarin een mechanisme wordt uitgelegd waardoor als mensen in de vrije natuur wandelen, ze een hoger zelfvertrouwen krijgen, dan noem je dat niet in je tekst. Wees dus streng voor jezelf. Elke zin die geen functie heeft, kun je beter weglaten; en elke alinea die geen duidelijke functie heeft in de macrostructuur van je tekst, ook.

33.5 Vorm

Hoewel het natuurlijk om de inhoud gaat, moet je de rol van vorm niet onderschatten. Als een tekst er niet verzorgd uitziet, wekt dit al snel de indruk dat er ook over de inhoud niet goed is nagedacht. Publicatiehandleidingen zoals de APA handleiding helpen om een consistente vorm te bereiken. Deze schrijven bijvoorbeeld voor hoe je kopjes, alineascheidingen, figuren, en tabellen moet verwerken. Bij de opleiding Psychologie volgen we deze APA Manual.

Soms overlappen vorm en inhoud. Een voorbeeld is een alinea van één zin. Alinea’s van één zin zijn bijna altijd het gevolg van ofwel slordigheid, ofwel onbegrip van wat een alinea precies is. Datzelfde geldt voor het gebruik van ‘bulleted lists’: deze zijn slechts zeer zelden van toepassing in academische teksten. Door dit samenspel tussen inhoud en vorm is het extra belangrijk om aandacht te besteden aan de vormaspecten: die zijn tenslotte makkelijk netjes te maken.

33.5.1 Figuren

Zorg bij figuren altijd voor duidelijke labeling van de assen, met labels die betekenis hebben en duidelijk leesbaar zijn. Hiervoor kan het nuttig of nodig zijn om je figuren op te slaan als SVG bestanden die je dan kunt openen in software zoals het uitstekende gratis beschikbare (open source) InkScape. Daarmee kun je afbeeldingen bewerken zonder kwaliteitsverlies. Je kunt ze dan opnemen in je tekstverwerkers als SVG bestand, of je kunt ze exporteren naar een zogenaamd ‘gerasterd’ formaat zoals PNG. Zorg er dan voor dat de resolutie voldoende hoog is.

Sommige statistische programma’s leveren figuren die ‘publication-ready’ zijn, en dus zo kunnen worden opgenomen in een tekst. Vooral R is hier sterk in, gevolgd door jamovi. SPSS is notoir slecht in datavisualisatie, en SPSS-figuren moeten dus bijna altijd bewerkt worden voordat ze gebruikt kunnen worden. Bewerking van figuren is overigens vaak aan te raden: de kans dat de standaardinstellingen in jouw geval toevallig optimaal zijn, is natuurlijk klein. Deze bewerking kan in het statistisch programma zelf, maar dus ook na export naar SVG- of PNG-formaat.

33.5.2 Tabellen

Tabellen mogen nooit screenshots of andere afbeeldingen zijn: dit moeten altijd tabellen zijn in je tekstverwerker. Het is vaak het meest efficiënt om een tabel aan te maken in je tekstverwerker, in plaats van deze te kopieren uit een statistisch programma en dan in je tekstverwerker te plakken. Naast dat de layout dan vaak niet in lijn is met de publicatie- of stijlhandleiding die je volgt, geldt bovendien dat de inhoud van elke tabel specifiek is voor het doel waarmee je de tabel opneemt. Maak de tabel dus zelf aan en voeg dan de inhoud toe.

Tabellen die niet in de lopende tekst staan hoeven niet te voldoen aan een publicatie- of stijlhandleiding. Enerzijds heb je hier (in de bijlagen of in documenten in een repository) dus volledige vrijheid; anderzijds is er een hoop voor te zeggen jezelf aan te leren om tabellen altijd op dezelfde nette manier vorm te geven.

Waar tabellen ook staan, copy-paste ze nooit als screenshot. Hiermee maak je ze ontoegankelijk voor mensen met een visuele beperking, terwijl screenreader-software tabellen die zijn vormgegeven als zodanig (in plaats van als afbeelding) wel kunnen verwerken. Bovendien is de resolutie dan relatief slecht en zien de tabellen er slordig uit doordat het bijna niet te doen is de uitlijning goed te krijgen.

33.5.3 Stijl

Tekstverwerkers hebben vaak speciale functionaliteit om stijlen te regelen. Het is verstandig om deze te gebruiken. Start dus een nieuwe document met het specificeren van de stijl voor lopende tekst, voor kopjes, en voor bijschriften. Leer jezelf bovendien aan om nooit directe layout toe te passen op tekst, maar altijd stijlen te gebruiken.

Je maakt dus geen kopje door een zin op een aparte regel te zetten, die zin vet te maken, en eventueel de lettertype-grootte te vergroten, maar in plaats daarvan selecteer je de zin en geef je die de “Heading 1”-stijl (of het equivalent in jouw tekstverwerker en met jouw taalinstellingen). Hoe zulke “Heading 1”-kopjes worden getoond kun je dan aanpassen in de stijlinstellingen.

Op die manier garandeer je dat de tekst en consequent en netjes uitziet. Zie voor meer informatie de handleiding van de tekstverwerker die je gebruikt (bijvoorbeeld hier voor Microsoft Word en hier voor LibreOffice Write).

Referenties

Lakens, D. (2021). Sample Size Justification [Preprint]. PsyArXiv. https://doi.org/10.31234/osf.io/9d3yf
Maier, M., & Lakens, D. (2021). Justify Your Alpha: A Primer on Two Practical Approaches. PsyArXiv. https://doi.org/10.31234/osf.io/ts4r6